Omdat ik wat te vroeg was voor mijn afspraak, besloot ik nog even een stukje om te lopen, ik was toch al dicht bij het café waar onze afspraak was. Ik liep het 1e Weteringplantsoen in, waar ik jaren gewerkt had als medewerker van de Turkse vereniging die daar gevestigd is. Omdat het nog vroeg in de middag was en de activiteiten van die vereniging meestal pas ’s avonds plaatsvinden, zag ik van een onaangekondigd bezoekje af. Ik liep wat verder in de richting van ‘Peper en Zout’, de twee foeilelijke gebouwen die zoals blijkt uit de krantenberichten nu zelfs de monumentenstatus hebben…
Het was bijna voorjaar en zeker niet koud, een bleek zonnetje scheen tussen de bomen van het plantsoen door. Ik ging even zitten op een bankje en keek naar een paar kinderen die in het kleine speeltuintje druk aan het spelen waren. Ik zat er nog maar net, toen een oudere heer, mijn leeftijd schat ik zo, zonder iets te zeggen naast mij plaats nam op het bankje. Hij droeg een ouderwetse lange grijze jas. Hij had een soort aktentasje bij zich waaruit hij een wat verfrommelde en duidelijk al gelezen krant opdiepte, het Parool.
Plat flesje
Hij begon aandachtig te lezen, zijn bril met goudgerand montuur af en toe wat vaster op zijn neus drukkend. Na enige tijd zei hij zonder mij aan te kijken met een enigszins lijzige stem: ‘Vroeger stond er toch meer in de krant, ik bedoel meer nieuws‘. Dat laatste zei hij met een merkwaardige dictie. Hij wachtte mijn reactie niet af, en bladerde verder. Ik vroeg mij af waar ik de man van kende, hij kwam mij heel bekend voor, maar ik bleef het antwoord schuldig. Na nog enige tijd diepte hij een plat flesje met een heldere vloeistof op uit zijn rechter jaszak, draaide de dop open en nam voorzichtig een slok.
Lijzige stem
Hij bladerde weer in de krant. Af en toe mompelde hij wat voor zich uit. Na tien minuten, schat ik, keek hij mij aan en zei met zijn lijzige stem: ‘Toch mis ik de columns in de krant, er staat vooral veel vreselijk nieuws in, maar díe daar, waarbij hij zijn hand ophief en in onbestemde richting voor zich uit wees, kon er ook wat van, een veelschrijver’.
Hij zweeg weer en vouwde de nog steeds verfrommelde krant weer op en stopte hem in z’n aktetasje. Hij bleef nog even zitten voor hij opstond, hij keek mij aan met een enigszins meesmuilende blik, waarbij hij zijn goudgerande bril enigszins optilde en zei: ‘Ik moet nu gaan en wens u een prettige dag verder’. Ik keek hem na, hoe hij achteloos een sigaret opstak, met kwieke schreden en fladderende jaspanden over het pad uit mijn gezichtsveld verdween. Hij had het aktetasje onder de arm geklemd en liep de hoek om van het 1e Weteringplantsoen.
Vreemde ontmoeting
Ik bleef nog even zitten, nadenkend over deze vreemde ontmoeting. Ik stond ook op en liep even verder over het pad tot ik oog in oog met hem stond: Simon Carmiggelt, hij was blijkbaar weer even terug. Hij woonde natuurlijk ook ooit boven mijn toenmalige werkplek, dus daarom liep hij die kant op.
Ik moest mij haasten om mijn afspraak te halen…
- Kraken gaat door! (2) - 17 mei 2023
- Behoud de Amsterdamse boekwinkels! - 5 mei 2023
- Dilemma’s van een oude fan… - 4 maart 2023
Een ‘kronkeltje’ op zich…